Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BB1929

Datum uitspraak2007-08-10
Datum gepubliceerd2007-08-20
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers05/1666 WAO
Statusgepubliceerd


Indicatie

Intrekking WAO-uitkering. Juistheid medisch oordeel.


Uitspraak

05/1666 WAO Centrale Raad van Beroep Enkelvoudige kamer U I T S P R A A K op het hoger beroep van: [Appellant], tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 1 februari 2005, 04/1595 (hierna: aangevallen uitspraak), in het geding tussen: appellant en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv) Datum uitspraak: 10 augustus 2007 I. PROCESVERLOOP Namens appellant heeft mr. A.F. Rozendaal-van de Ven, werkzaam bij De Unie, vakbond voor industrie en dienstverlening, te Capelle aan den IJssel, hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 juni 2007. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Roozendaal-van de Ven. Het Uwv was vertegenwoordigd door mr. M.K. Dekker. II. OVERWEGINGEN De rechtbank is op grond van de in de aangevallen uitspraak weergegeven overwegingen tot het oordeel gekomen dat het door appellant ingediende beroep tegen het besluit van het Uwv van 27 april 2004, waarbij is gehandhaafd het besluit tot intrekking van de WAO-uitkering van appellant per 18 februari 2004, ongegrond is. Appellant heeft in hoger beroep in essentie herhaald hetgeen hij reeds in beroep heeft aangevoerd. Naar zijn mening is met zijn psychische klachten veroorzaakt door de ziekte van zijn echtgenote en de druk die een letselschadeprocedure op hem legt op onvoldoende wijze rekening gehouden. Voorts heeft het Uwv naar zijn mening zich ten onrechte op het standpunt gesteld dat hij in staat is zijn eigen werk van supervisor maintenance te verrichten. Dit is het gevolg van de omstandigheid dat het Uwv van een onjuiste omschrijving van zijn werk is uitgegaan. Naar het oordeel van de Raad heeft de rechtbank de grieven van appellant voldoende besproken en genoegzaam gemotiveerd waarom die grieven niet kunnen slagen. Met de rechtbank en op grond van dezelfde overwegingen is de Raad van oordeel dat er geen aanleiding bestaat de juistheid van het medisch oordeel dat ten grondslag ligt aan het besluit van 27 april 2004 voor onjuist te houden. De rechtbank heeft voorts terecht geconstateerd dat de arbeidsdeskundige bij het opstellen van de omschrijving van het werk van appellant gebruik heeft gemaakt van een door appellant zelf gegeven beschrijving en van de functieomschrijving die de voormalige werkgever van appellant heeft overgelegd. Het is de Raad niet gebleken dat het Uwv hierbij één van beide opgaven heeft miskend. Appellant heeft zich in de loop van de procedure op het standpunt gesteld dat zijn werkzaamheden zwaarder waren dan door het Uwv is aangenomen; met name moet er meer worden geklommen en geklauterd dan hij zelf heeft aangegeven en dan door de werkgever is opgegeven. Appellant is er naar het oordeel van de Raad niet in geslaagd op overtuigende wijze te verklaren waarom zijn eerste opgave van zijn werkzaamheden niet juist zou zijn en waarom het Uwv niet op deze opgave zou mogen afgaan. De door appellant genoemde brand die op het bedrijf heeft gewoed en die een wijziging in zijn werkzaamheden heeft veroorzaakt biedt geen verklaring. Deze brand heeft gewoed ver voor het tijdstip dat appellant zijn eerste opgave van zijn werkzaamheden deed. Ook de door appellant ingediende verklaringen van twee oud collega’s maken niet duidelijk waarom de eerst gegeven omschrijving – die voor zover van belang overeenstemt met de door de werkgever gegeven omschrijving – niet juist zou zijn. Ook de - naar aanleiding van het door appellant omtrent zijn werkzaamheden gestelde - door de bezwaararbeidsdeskundige bij de voormalig werkgever ingewonnen informatie biedt geen aanknopingspunten voor het oordeel dat in het werk van appellant meer moet worden geklommen en geklauterd dan in eerste instantie door hem is opgegeven. Dat appellant naar hij heeft gesteld op advies van een derde een onjuiste voorstelling heeft gegeven van zijn werkzaamheden om te bewerkstelligen dat hij dan minder arbeidsongeschikt zou lijken en hij sneller bij een andere werkgever aan de slag zou kunnen, moet – wat daarvan ook tegen de achtergrond van de door de werkgever gedane opgave moge zijn – voor zijn risico blijven. Bij dit alles komt nog dat de voor appellant opgestelde Functionele Mogelijkheden Lijst ruimte biedt voor het (extra) klim- en klauterwerk als door appellant bedoeld. Het hoger beroep treft mitsdien geen doel en de aangevallen uitspraak komt voor bevestiging in aanmerking. Voor een proceskostenveroordeling ziet de Raad geen aanleiding. III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep; Recht doende: Bevestigt de aangevallen uitspraak. Deze uitspraak is gedaan door J. Brand. De beslissing is, in tegenwoordigheid van N.E. Nijdam als griffier, uitgesproken in het openbaar op 10 augustus 2007. (get.) J. Brand. (get.) N.E. Nijdam. JL